Een veel voorkomend dilemma voor iemand die katten fokt is “Mijn dekkater of dekpoes heeft zojuist een misvormd kitten voortgebracht. Moet ik nogmaals met hem of haar fokken?”
Hierop is zelden een eenvoudig antwoord mogelijk. Elke situatie moet apart bekeken worden. Een informatief artikel zoals dit kan wel enkele richtlijnen geven die in zo’n situatie van nut kunnen zijn.
Sommige aangeboren afwijkingen zullen al bij een heel oppervlakkige observatie heel duidelijk te zien zijn, andere kunnen slechts ontdekt worden door een grondig post-mortem onderzoek, zoals bij aangeboren misvormingen van de organen. Daarom is het heel belangrijk dat een volledig post-mortem onderzoek wordt verricht op alle jonge kittens die zonder duidelijke oorzaak sterven. Er zijn ook vele bijna onmerkbare afwijkingen, zoals fouten in de stofwisseling, die alleen achterhaald kunnen worden door zeer verfijnde laboratoriumtests op het bloed van nog levende kittens.
Aangeboren afwijkingen zijn niet noodzakelijkerwijs al bij de geboorte zichtbaar. Een aangeboren hartafwijking bij voorbeeld, kan bij een jong kitten nog geen problemen geven, maar later, als het kitten groeit en er meer eisen aan het hart gesteld worden, kunnen de karakteristieke kenmerken van een hartafwijking zich ontwikkelen.
Sommige erfelijke afwijkingen hebben tijd nodig om zich te ontwikkelen. Retina atrofie bij voorbeeld is een langzaam voortschrijdende ziekte waarbij geen aantasting van het gezichtsvermogen of afwijking aan het netvlies geconstateerd kan worden totdat de getroffen katten tamelijk oud zijn.
Niet alle aangeboren afwijkingen zijn erfelijk: sommige worden veroorzaakt door storingen in de ontwikkeling van de kittens in de baarmoeder door een of andere niet-erfelijke factor.

Infecties

Sommige infecties kunnen leiden tot beschadiging of de dood van het foetus als ze tijdens de zwangerschap van de moederpoes optreden. De meeste hiervan zijn virusinfecties.
Niet alleen virussen van natuurlijke infecties kunnen problemen veroorzaken, maar ook virussen die in bepaalde vaccins worden gebruikt. Sommige vaccins bevatten levende virussen die verzwakt zijn (geen ziekte veroorzaken bij kittens of volwassen dieren), maar ze kunnen niettemin foetussen aantasten als een zwangere poes hiermee gevaccineerd wordt. Daarom worden als algemene regel vaccins met levend materiaal niet gebruikt bij zwangere dieren. (Noot Redactie : Beter is het om helemaal niet te vaccineren tijden de dracht!)

Geneesmiddelen

Ook sommige geneesmiddelen kunnen een foetus in ontwikkeling beschadigen. Het best bekende voorbeeld van zo’n geneesmiddel is waarschijnlijk Softenon, dat misvormingen veroorzaakte bij kinderen van wie de moeder dit middel had genomen tijdens haar zwangerschap.
Van de meeste geneesmiddelen voor katten is weinig bekend over het risico voor de foetus. Daarom is het als basisregel het beste zwangere katten geen geneesmiddelen te geven, tenzij het absoluut noodzakelijk is. (Noot Redactie : Ook geen wormmiddelen!)
Ook andere middelen dan geneesmiddelen zoals bij voorbeeld bepaalde gewone huishoudmiddeltjes of conserveermiddelen voor voedsel, kunnen misvormingen van het foetus veroorzaken.

Milieufactoren

De blootstelling van zwangere dieren aan hoge temperaturen kan eveneens leiden tot de ontwikkeling van abnormaliteiten bij hun ongeboren jongen. We hebben gevallen gezien waarbij een sterk vermoeden bestond dat de aangeboren afwijkingen van de kittens veroorzaakt waren door blootstelling aan hoge omgevingstemperaturen.

Andere factoren

Soms kunnen andere, moeilijk te bepalen factoren een rol spelen bij ontwikkelingsproblemen, bij voorbeeld een inadequate ontwikkeling van de placenta. Door de placenta ontvangen de foetussen alles wat ze nodig hebben voor hun leventje in de baarmoeder. Als de werking van de placenta verstoord is, zal de groei van de foetussen daaronder lijden. Zo’n probleem kan vooral voorkomen bij een dieren met meervoudige zwangerschappen, zoals de kat, die normaal gesproken veel jongen in één nest heeft. Er kan daardoor een competitie ontstaan tussen de verschillende placenta’s om de beschikbare ruimte in de baarmoeder en sommige placenta’s zouden daarom niet volledig tot ontwikkeling kunnen komen.

De vraag die een kattenfokker met verantwoordelijkheidsgevoel zich zou moeten stellen als een misvormd kitten geboren wordt, is: Is dit een erfelijk probleem of niet?” Helaas weten we bij veel aangeboren afwijkingen bij katten, hier geen antwoord op. Bij sommige van de meer algemeen voorkomende problemen, zoals een gespleten verhemelte, is het duidelijk dat deze door zowel erfelijke factoren veroorzaakt kunnen zijn als door een fout in de ontwikkeling kunnen ontstaan.
Wel zijn er enkele algemene aanwijzingen, maar ieder geval dient apart bekeken te worden.

  1. Als het probleem speciaal veelvuldig voorkomt bij een bepaald ras, is dit vaak een indicatie voor een bepaalde erfelijke betrokkenheid.
  2. De aanwezigheid van meervoudige misvormingen bij hetzelfde kitten of bij verschillende kittens in hetzelfde nest, doet vermoeden dat er een niet-erfelijk ontwikkelingsprobleem speelt, eerder dan een erfelijk probleem. Bij voorbeeld: een kitten wordt geboren met een gespleten verhemelte, een met een open buikje, een met een misvormd pootje en een gemummificeerd. Waarschijnlijk gaat het dan om een niet-genetisch probleem bij de ontwikkeling van de foetussen, en niet om een erfelijk probleem.

Nuttige vragen als een misvormd kitten geboren is.

  1. Hoeveel kittens werden er in het nest geboren en hoe veel waren abnormaal? Vertoonden ze alle dezelfde afwijking?
  2. Is de combinatie kater/poes al eens eerder gebruikt en indien ja, wat was toen het resultaat?
  3. Is een van de ouders ooit eerder gekruist met een andere kat? Indien ja, waren ze verwant (met een van de originele ouders) en wat was het resultaat?
  4. Bent u deze afwijking ooit eerder tegengekomen, hetzij bij uw eigen katten, hetzij bij andere katten van hetzelfde ras?
  5. Gebeurde er iets ongewoons tijdens de zwangerschap?
    Bij voorbeeld:
    • een verandering van voedsel of omgeving
    • een of andere ziekte gedurende de zwangerschap
    • kreeg de moederpoes medicijnen toegediend?
  6. Waren er problemen bij het werpen?

Als men bij een ernstige afwijking vermoedt, op grond van de aanwezige informatie, dat het probleem erfelijk is, dan zou de fokker ervoor kunnen kiezen de moederpoes te laten castreren. Men moet echter bedenken dat als er sprake is van erfelijkheid, er veel verdere vertakkingen zijn. De meeste aangeboren afwijkingen vererven recessief, in welk geval de beide ouders “drager” moeten zijn en ook 66% van de ogenschijnlijk normale nestgenootjes. Bovendien wordt de eigenschap gedragen door minstens 50% van de nakomelingen uit kruisingen van elk van de ouders met andere katten. Het is daarom duidelijk dat de gevolgen bijzonder serieus zijn voor fokkers die te maken krijgen met ernstige misvormingen van erfelijke aard.
Helaas is er vaak onvoldoende informatie voorhanden om te beslissen of een misvorming erfelijk is en kan dit alleen bepaald worden door een serie testkruisingen.
De ideale kruising voor dit doel is die tussen de getroffen kittens en hun ouders. Als een recessieve factor verantwoordelijk is voor de afwijking, zal 50% van de uit zo’n kruising geboren kittens erdoor getroffen zijn. Als men vermoedt dat een eenvoudige recessieve factor de oorzaak is, moeten minimaal 5 normale kittens geboren worden om met een waarschijnlijkheid van meer dan 95% te verzekeren dat de aandoening niet erfelijk is, of 7 kittens om de waarschijnlijkheid te vergroten tot 99%. Eén kitten met de afwijking is voldoende om aan te tonen dat de fout erfelijk is.
Als echter de afwijking zo ernstig is dat dit niet praktisch is, zou de oorspronkelijke kruising waaruit het getroffen kitten ontstond, herhaald moeten worden of, als dit niet mogelijk is, zouden de ouders gekruist moeten worden met andere katten van wie bekend is dat ze kittens met de betreffende aandoening hebben voortgebracht en daarom ervan verdacht worden drager te zijn. In dit geval zal slechts 25% van het nageslacht de aandoening vertonen (hoewel nog eens 66% van de ogenschijnlijk normale nakomelingen drager zullen zijn). In dit geval is het noodzakelijk minstens 11 en 17 onaangetaste kittens te produceren om verzekerd te zijn van een waarschijnlijkheid van meer dan 95% resp. 99% dat de aandoening niet erfelijk wordt overgedragen.
Fokkers kunnen in de verleiding komen hun katten te kruisen met katten van een andere lijn. En inderdaad kunnen alle jongen die uit zo’n testkruising voortkomen, normaal lijken (tenzij de nieuwe partner ook drager is), maar als de afwijking recessief vererft, zullen 50% van de jongen eveneens drager zijn. Dit kan gedurende vele generaties onopgemerkt blijven, totdat twee katten gekruist worden die beide de oorspronkelijke drager in hun stamboom hebben. De fout kan dan al wel uitgezaaid zijn over het hele ras en moeilijk kunnen worden uitgeroeid. Een verantwoordelijk fokker zal daarom onmiddellijk handelen als misvormde kittens geboren worden.
Een enkele maal wordt het duidelijk dat een aangeboren afwijking in een bepaald ras bijzonder vaak voorkomt. Dit wijst er niet noodzakelijkerwijs op dat de afwijking erfelijk is; het is mogelijk dat bepaalde rassen de neiging hebben niet-genetische ontwikkelingsfouten extra duidelijk te tonen. Ook kan de ernst van sommige erfelijke aandoeningen door het ras beïnvloed worden. Een voorbeeld hiervoor zou heupdysplasie zijn bij de hond. Bij kleine rassen zal de aandoening weinig effect op de gang hebben, maar bij grote, en daardoor zwaardere rassen, kan deze misvorming kreupelheid veroorzaken. Rasafhankelijke variatie in het vóórkomen van aangeboren misvormingen is over het algemeen minder duidelijk bij katten, aangezien er niet zo’n grote verscheidenheid in grootte en type bestaat tussen de kattenrassen.
Bepaalde, gewoonlijk polygenetische, aangeboren misvormingen kunnen samenhangen met de bouw van een ras. Bij voorbeeld het tranen van de ogen bij zeer rastypische langhaar katten, aangezien een bijzonder korte neus kan leiden tot misvorming van de traanbuisjes in de neus die het traanvocht van de ogen naar de neus leiden.
Als een bepaalde aanleg bij een ras vermoed wordt, dient voor het uitbannen van die eigenschap onderzocht te worden of de aandoening erfelijk is en indien dit zo is, de wijze van vererving.
De eerste stap is het bepalen van het vóórkomen van de aandoening en het verzamelen van zoveel mogelijk informaties over de individuele gevallen. Bij sommige misvormingen kan een grondig klinisch onderzoek, zo mogelijk ondersteund door laboratoriumtests of pathologisch onderzoek, vereist zijn om de diagnose te stellen en om onderscheid te maken tussen deze en andere aandoeningen die gelijksoortige klinische kenmerken veroorzaken. Vergelijking van de stambomen van aangetaste individuen zou ook het bewijs kunnen opleveren dat er gemeenschappelijke voorouders zijn en mogelijkerwijze een aanwijzing geven over de wijze van vererving.

Onderzoek naar misvormingen waarbij het vermoeden bestaat van een zekere aanleg van een ras

  1. Verstuur een enquête om
    • de omvang van de misvorming vast te stellen
    • informatie te verkrijgen over de aard van het probleem
    • informatie te verzamelen over het fokken en de stambomen van getroffen kittens
  2. Vergelijk de fokgegevens en de stambomen
  3. Organiseer een testkruisingsprogramma.

De rasclub zou ervoor kunnen kiezen hier een onpartijdige derde in te schakelen, omdat fokkers eerder geneigd zijn zo iemand informatie te verschaffen.
De volgende stap is het bepalen van de exacte wijze van vererving van de misvorming. Dit vereist gewoonlijk een testkruisingsprogramma.
Bij het vergelijken van stambomen van kittens van minder bekende rassen dient men echter zeer voorzichtig te zijn. Er is mogelijk maar een beperkt aantal dekkaters voorhanden voor zulke rassen, die dus onvermijdelijk herhaaldelijk op de stambomen voorkomen, vooral als ze erg populair zijn geweest. Erfelijke misvormingen komen waarschijnlijk juist om deze reden frequenter voor bij rassen met een kleine populatie, vooral als het een nieuw ras is dat snel aan populariteit heeft gewonnen en afstamt van een relatief kleine genenpool. De genen verantwoordelijk voor een aangeboren afwijking zouden bij deze rassen niet veelvuldiger voorkomen, maar de kans op een kitten met de betreffende aandoening zou groter kunnen zijn wegens de onvermijdelijk hogere graad van inteelt.
Het succes van zo’n onderzoek hangt hoofdzakelijk af van de fokkers. Alleen als fokkers gedetailleerde informatie verschaffen, zullen er voldoende gegevens zijn voor een analyse van betekenis. En zelfs als zo’n uitgebreid testkruisingsprogramma wordt uitgevoerd, kan het moeilijk zijn de exacte wijze van vererving te definiëren, om een aantal redenen:

  1. De misvorming kan veeleer polygenetisch zijn dan veroorzaakt door een enkele genmutatie. De vererving ervan kan daarom zeer complex zijn.
  2. De misvorming kan zowel erfelijk zijn als veroorzaakt zijn door niet-genetische ontwikkelingsstoornis.
  3. De ernst van de misvorming kan variëren. Dit kan veroorzaakt worden door
    • een enkel gen met variabele expressie of incomplete penetratie
    • hoewel de misvorming in de eerst plaats kan afhangen van een enkele genmutatie, kunnen andere factoren, zoals voeding, bijdragen tot de ernst ervan in individuele gevallen.

Zodra de erfelijke aard en de wijze van vererving van een aandoening zijn vastgesteld, kan de rasclub beslissen over een passende gedragslijn. Als de aandoening weinig ernstig is, en van puur esthetisch belang zonder schadelijk effect voor de gezondheid van de kat, kan men besluiten geen actie te ondernemen. Als het een ernstige aandoening betreft, kan de gedragslijn afhangen van de invloed van de aandoening. Een zeldzame misvorming die beperkt is tot een of twee foklijnen, kan relatief eenvoudig geëlimineerd worden. Als bij voorbeeld een misvorming bij 1 op de 100 katten voorkomt, kunnen er 18 dragers zijn op elke 100 individuen.
Het is daarom van vitaal belang dat elke kattenfokker en kattenclub met verantwoordelijkheidsgevoel er alles aan doet om erfelijke misvormingen zo snel mogelijk te identificeren om verspreiding van de aandoening te voorkomen. Erfelijke afwijkingen verdwijnen niet als ze genegeerd worden – ze worden erger!

Voor het opsturen kittens voor sectie kunt u het beste contact opnemen met uw dierenarts. Hij kan de betrokken kat ook voorzien van een anamnese (ziekteverhaal), zodat gerichter gezocht kan worden bij de sectie. Het is belangrijk dat er zo weinig mogelijk tijd zit tussen het moment van overlijden en het onderzoek. Dit kan betekenen dat bijvoorbeeld in het geval dat uw kat overlijdt tijdens een weekend of gedurende een warme periode u deze beter zelf kunt gaan brengen naar de afdeling pathologie in Utrecht. Leg het betrokken dier op een koele plek (bijv. de koelkast) tot u contact opgenomen met uw dierenarts.

Bron: Wat te doen als je kat een misvormd kitten ter wereld brengt?
FAB © 1997, 1998
vertaald en samengevat door Marijke van Diepenbroek
geplaatst in It’s Coontime! 4/98